Schrif­te­lijke vragen betref­fende Busbrug De Binding en de natuur in Polder Westzaan Zaanstad


Indiendatum: 17 jan. 2024

Geacht college,

Eind december j.l. ontving de raad uw raadsinformatiebrief over de busbrug De Binding[1]. Uit de brief blijkt dat de beschermde natuur in Polder Westzaan (ook zonder de 24-uursopenstelling van de busbrug) heel snel aan het verdwijnen is:

“Van de 29 veenmosrietlanden (N2000-beschermd) zijn er 21 verdwenen en van de 8 overgebleven veenmosrietlanden zijn er 4 in slechte staat.”

Dit volgt uit de second opinion die, in opdracht van de ODNHN, is uitgevoerd door Witteveen+Bos, omdat de Omgevingsdienst twijfels had bij de conclusies van het eerdere onderzoek door Sweco. In de Bijlage: Toelichting op second opinion[2] worden voor dit verschil vier redenen gegeven, die ik hier kort weergeef:

1. Nieuwe informatie;

2. Witteveen+Bos heeft, i.t.t. Sweco, aanvullend (niet verplicht) veldonderzoek gedaan;

3. Een ander perspectief (Witteveen+Bos kijkt naar duurzame instandhouding);

4. De kritische depositiewaarde is naar beneden bijgesteld sinds de publicatie van Sweco.

In 2022 publiceerde de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) het rapport Natuurinclusief Nederland[3] (hierna: het rapport). Om te komen tot aanbevelingen voor alle overheidslagen, maakt de Rli een gedegen analyse van de staat van de natuur en de effectiviteit van het overheidsbeleid tot nu toe. De conclusie is helder: de natuur in Nederland gaat achteruit, ondanks overheidsbeleid. Doelen worden niet gehaald, afspraken worden niet nagekomen.

De achteruitgang van de natuur en het huidige onvermogen die te keren, is dramatisch, constateert de Rli, want natuur vormt een basisvoorwaarde voor het menselijk bestaan. Maatschappelijke opgaven hangen onlosmakelijk samen met de natuur (onder andere het welbekende “solve both or solve neither”: pak de klimaatcrisis en de natuurcrisis in samenhang aan, anders lukt het allebei niet).

Het huidige Nederlandse natuurbeleid richt zich hoofdzakelijk op beschermde gebieden, en dat werkt niet: de instandhouding van natuurgebieden, planten- en diersoorten is sterk afhankelijk van het functioneren van landschappen buiten de beschermingsgrenzen. Bovendien zijn die beschermde gebieden onderdeel van een groter landschappelijk systeem, zoals de staat van het (grond)water, de bodem en de lucht.

Daar zitten ook precies kansen: grote ruimtelijke ingrepen bieden de mogelijkheid om gelijktijdig de kwantiteit en de kwaliteit van de natuur te verbeteren (denk aan woningbouw, herinrichting van de openbare ruimte, transitie van de landbouw).

Omdat de Partij voor de Dieren die kansen zoveel mogelijk wil benutten, heeft de fractie een aantal vragen aan het college.

Vragen
1. Heeft het college kennisgenomen van bovengenoemd rapport?

2. In het rapport wordt de achteruitgang van de natuur in Nederland, wetenschappelijk onderbouwd, geschetst.
2.1. Onderschrijft het college het in het rapport geschetste?
2.2. Geldt die achteruitgang volgens het college ook in Zaanstad?
2.3. Zo nee, kunt u dat onderbouwen?

3. In hoofdstuk 4 van het rapport constateert de Rli dat er in ons land sprake is van een biodiversiteitscrisis.
3.1. Onderschrijft het college (nog altijd) deze constatering?
3.2. Is het college het ermee eens dat het natuurvraagstuk urgent is?
3.3. Zo nee, waarom niet?

4. Erkent het college de zorgen van het publiek over de staat waarin de natuur verkeert, die beschreven worden in het rapport en die ook bleken uit de Inwonersraadpleging over het landelijk gebied in Noord-Holland (2023)[4]?

5. In het rapport staat de volgende passage (die uiteraard niet specifiek over Zaanstad gaat, maar ook niet níet over Zaanstad):
“Het is cruciaal om de teruggang van natuur te keren en te zorgen voor herstel. De urgentie om nu
in te grijpen en onherstelbare schade te voorkomen is groot. Doorgaan op dezelfde weg, met het
huidige natuurbeleid, is volstrekt onvoldoende.”

5.1. Is het college het eens met deze passage?
5.2. Zo nee, waarom niet?

6. Is het college het eens met het oordeel van de Rli (blz 34) dat vanwege deze urgentie én de voorliggende kansen het natuurvraagstuk een prominente plek op de politieke en bestuurlijke agenda vergt?

7. In 2023 heeft Witteveen+Bos in opdracht van de ODNHN een second opinion uitgevoerd over de staat van de natuur in Polder Westzaan. De conclusies van deze second opinion zijn dramatisch. In het rapport van de Rli staat dat de achteruitgang van beschermde natuurgebieden relatief meevalt (Nederlands trend), maar dat herstel van de natuur ook daar uitblijft.
7.1. Kunnen we aannemen dat voor het verschil tussen de second opnion en het rapport dezelfde vier redenen (in de inleiding genoemd) gelden als voor het verschil tussen de second opinion en het onderzoek van Sweco?

8. Het rapport beschrijft de rol van gemeenten met betrekking tot natuurherstel als volgt:
“Gemeenten zijn niet betrokken geweest bij de opeenvolgende bestuursakkoorden over natuur, zoals het Natuurpact (2013), of bij de totstandkoming van het Programma Natuur. Ze voeren ook geen formele taken uit in het kader van de Wet natuurbescherming (IPO & LNV, 2013; LNV, 2020b). Gemeenten vervullen voor het natuurbeleid echter wel een loketfunctie. Ze zijn als vergunningverlener betrokken bij uitvoering van de Wet natuurbescherming en hebben een rol bij het inrichten en beheer van openbaar groen. Maar bovenal vervullen ze een prominente rol bij het werken aan een natuurinclusieve samenleving. Gemeenten zijn ook (net als de waterschappen) betrokken bij de aanpak van opgaven in gebieden in het kader van [toen nog] het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland en bij het bestuur van enkele Nationale Parken.”[5]
Ook is per 1 januari j.l. de Omgevingswet in werking getreden.
8.1. Welke mogelijkheid uit de Omgevingswet gaat het college toepassen om meer voor natuurherstel te kunnen doen ten opzichte van vóór de Omgevingswet?

9. De Rli doet een aantal aanbevelingen aan gemeenten en andere overheden. De aanbevelingen die van toepassing zijn op gemeenten staan in onderstaand kader:

Verbreed de focus van het natuurbeleid: natuur overal en voor iedereen

▪ Rijk, provincies en gemeenten: zorg dat in de regionale omgevingsvisies gebiedsgewijs en met betrokkenen in het gebied invulling wordt gegeven aan minimumvereisten voor basiskwaliteit natuur in die gebieden (zie ook § 4.4). Gemeenten: betrek deze minimumvereisten vervolgens bij de gemeentelijke omgevingsplannen en bij het opstellen van leidraden voor de inrichting van de openbare ruimte; dit is van betekenis zowel voor nieuwbouw als voor bestaande
wijken.

Verbind natuurherstel met andere maatschappelijke opgaven

▪ Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten: maak aan de bedrijven in de landbouwsector duidelijk welke normen voortvloeien uit de ecologische opgaven in een gebied (Rli, 2021a). Vereisten voor de gebiedsspecifieke basiskwaliteit natuur bieden hierbij een houvast en kunnen ook bijdragen aan goede bedrijfscondities (o.a. weerbare teelten en bestuiving).

Weeg natuurwaarden volwaardig bij economische en politieke besluitvorming

▪ Rijk en andere overheden: verbeter het gebruik van maatschappelijke kosten-batenanalyses zodanig dat het voorkomen van natuurschade en het belang van biodiversiteitsherstel daarin beter worden meegenomen. Besteed daarbij aandacht aan de belevingswaarde voor burgers en de beschikbaarheid van ecosysteemdiensten.
▪ Gezamenlijke overheden: geef zelf het goede voorbeeld. In de eerste plaats door grond in eigen bezit duurzaam en natuurinclusief te beheren, te verpachten en te verkopen. Bied daarbij voor pacht en beheer langjarige overeenkomsten aan, zoals ook in het coalitieakkoord [landelijk, 2021-2025, dus inmiddels oud] is voorgenomen (Rli, 2021a). In de tweede plaats door bij overheidsaanbestedingen het maatschappelijk verantwoord inkopen uit te breiden met standaard vereisten voor biodiversiteit.

Werk gebiedsgericht samen: overheden en andere betrokkenen

▪ Rijk, provincies en gemeenten, zorg dat de natuuropgave in een gebiedsgerichte aanpak verbonden wordt met andere opgaven als wonen en energie, om daarbij inhoud te geven aan de beoogde basiskwaliteit natuur (zie ook § 4.1). Hanteer daarbij de landelijke afspraken met betrokken sectoren (zie ook § 4.2). Breng deze aanpak onder bij de eerder door de Rli (2021b) geadviseerde integrale regiotafels waardoor per gebied maatwerk mogelijk is bij een aanpak
van opgaven.

9.1. Op welke van deze punten oordeelt het college dat Zaanstad het natuurbeleid zou
kunnen verbeteren?

9.2. Op welke punten oordeelt het college dat Zaanstad (deels) deze aanbevelingen al uitvoert? Kunt u dit toelichten?
9.3. Vat het college dit rapport op als een opdracht voor het eigen beleid?
9.4. Op welke manier gaat u de kennis uit dit rapport toepassen? Op welke manier en op welke termijn gaat u de raad daarover informeren?

10. Op welke beleidsterreinen is volgens het college winst te behalen voor de natuur (en daarmee voor het klimaat)? Kunt u dit toelichten?

11. Het rapport beschrijft dat een van de belemmeringen is, dat er te weinig wordt samengewerkt.
11.1. Welke mogelijkheden ziet het college in de samenwerking / het overleg met andere gremia zoals de provincie en de MRA?
11.2. En in de samenwerking met natuur- en milieuorganisaties?

12. Het college is aan het werk (of van plan om dit te gaan doen) met een puntensysteem voor natuurinclusief werken.
12.1. Wordt hierbij al rekening gehouden met het gebiedsspecifieke karakter van de basiskwaliteit van de natuur?
12.2. Zo ja, hoe heeft het college de gebiedsspecifieke minimumvereisten bepaald?
12.3. Zo nee, is het college van plan of bereid om dit alsnog te gaan doen?

13. In §4.3 worden aanbevelingen gedaan om natuurwaarden volwaardig te wegen bij economische en politieke besluitvorming. In de inleiding van die paragraaf staat:

"Het langetermijnbelang van een robuuste economie veronderstelt de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen. Die beschikbaarheid veronderstelt op haar beurt een duurzame benutting van ecosysteemdiensten.”
13.1. Erkent het college die wederzijdse afhankelijkheid?
13.2. Op welke manier wil het college tegemoetkomen aan deze aanbeveling?

14. De Rli vervolgt met een globale aanbeveling:
“Om substantiële stappen te zetten naar een natuurinclusieve samenleving moeten de oorzaken van natuurverlies worden aangepakt en moeten activiteiten met positieve effecten op de natuur en biodiversiteit worden gestimuleerd.”

Bij de lancering van het Zaanse Klimaatakkoord was dit ook een aanbeveling van Marjan Minnesma: bevorder waar je meer van wil.
14.1. Wat vindt het college van deze aanbeveling?
14.2. Is het college bereid om te onderzoeken in hoeverre het huidige beleid datgene
stimuleert wat positieve effecten heeft op natuur en biodiversiteit?
14.3. Welke mogelijkheden ziet het college daartoe?

Koeien in het Guisveld

Voetnoten

1 https://zaanstad.bestuurlijkeinformatie.nl/Reports/Document/2c3eada7-33e0-4f92-84ab-dbdd9294aebf?documentId=3ef7c401-e5be-4d0b-80e9-aa5357f7ebe0
2 https://zaanstad.bestuurlijkeinformatie.nl/Reports/Document/2c3eada7-33e0-4f92-84ab-dbdd9294aebf?documentId=0f2d11e0-dc62-4de6-9f24-267301123569
3 https://www.rli.nl/sites/default/files/advies_natuurinclusief_nederland_def.pdf
4 https://www.noord-holland.nl/Actueel/Archief/2023/April_2023/Inwonersraadpleging_over_het_landelijk_gebied_in_Noord_Holland
5 Voor het IBP VP kunnen we PPLG lezen; een nationaal park hebben we in Zaanstad niet.

Indiendatum: 17 jan. 2024
Antwoorddatum: 21 mrt. 2024

Door raadslid S. Pieterson zijn mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren vragen gesteld op grond van artikel 51 van het Reglement van Orde voor de gemeenteraad van Zaanstad, over Busbrug De Binding en de natuur in Polder Westzaan.

De gestelde vragen beantwoorden wij als volgt:

Vraag 1: Heeft het college kennisgenomen van bovengenoemd rapport?

Ja, het college heeft kennisgenomen van het rapport ‘Natuur intensief Nederland’ van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli).

Vraag 2: In het rapport wordt de achteruitgang van de natuur in Nederland, wetenschappelijk onderbouwd, geschetst.

Vraag 2.1: Onderschrijft het college het in het rapport geschetste?

Het college deelt de bezorgdheid voor de vitale natuur en wil daaraan bijdragen met de middelen die ons ter beschikking staan.

Vraag 2.2: Geldt die achteruitgang volgens het college ook in Zaanstad?

Ja, zoals blijkt uit onderzoek van instituut Laudius. (Het onderzoek biodiversiteit in Nederland door de jaren heen is raadpleegbaar via www.laudius.nl/biodiversiteit-in-Nederland-door-de -jaren-heen).

Vraag 2.3: Zo nee, kunt u dat onderbouwen?

zie antwoord op vraag 2.1

Vraag 3: In hoofdstuk 4 van het rapport constateert de Rli dat er in ons land sprake is van een biodiversiteitscrisis.

Vraag 3.1: Onderschrijft het college (nog altijd) deze constatering?

Ja, zoals aangegeven onder antwoord 2.

Vraag 3.2: Is het college het ermee eens dat het natuurvraagstuk urgent is?

Ja, dat blijkt ook uit toonaangevende studies zoals Global Assessment Report on biodiversity and ecosystem services van het Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES) en het Living Planet Report van het Wereldnatuurfonds.

Vraag 3.3: Zo nee, waarom niet?
zie antwoord vraag 3.1

Vraag 4: Erkent het college de zorgen van het publiek over de staat waarin de natuur verkeert, die beschreven worden in het rapport en die ook bleken uit de Inwonersraadpleging over het landelijk gebied in Noord-Holland (2023) [4]?

Ja, dit blijkt onder meer uit het bij vraag 2.2 aangehaalde onderzoek dat het instituut Laudius deed op basis van data in verschillende bronnen, zoals de Global Biodiversity Information Facility, Waarneming.nl, NL BIF en Nederlandsesoorten.nl.

Vraag 5: In het rapport staat de volgende passage (die uiteraard niet specifiek over Zaanstad gaat, maar ook niet níet over Zaanstad): “Het is cruciaal om de teruggang van natuur te keren en te zorgen voor herstel. De urgentie om nu in te grijpen en onherstelbare schade te voorkomen is groot. Doorgaan op dezelfde weg, met het huidige natuurbeleid, is volstrekt onvoldoende.”
Vraag 5.1: Is het college het eens met deze passage?

Ja, daarover zijn meerdere rapporten verschenen, onder meer Natuur in Nederland (Ministerie van LNV, IPO en BIJ12), de Tussenrapportage Natuurverkenning 2050 (PBL) en Natuurverkenning 2050 - Scenario Natuurinclusief (WUR).

Vraag 5.2: Zo nee, waarom niet?

zie antwoord vraag 5.1.

Vraag 6: Is het college het eens met het oordeel van de Rli (blz 34) dat vanwege deze urgentie én de voorliggende kansen het natuurvraagstuk een prominente plek op de politieke en bestuurlijke agenda vergt?

Het college is van mening dat natuurvraagstukken samen met andere dringende maatschappelijke opgaven worden bezien en stuurt hierop vanuit samenhang met de andere strategische opgaven.

Vraag 7: In 2023 heeft Witteveen+Bos in opdracht van de ODNHN een second opinion uitgevoerd over de staat van de natuur in Polder Westzaan. De conclusies van deze second opinion zijn dramatisch. In het rapport van de Rli staat dat de achteruitgang van beschermde natuurgebieden relatief meevalt (Nederlands trend), maar dat herstel van de natuur ook daar uitblijft.

Vraag 7.1: Kunnen we aannemen dat voor het verschil tussen de second opnion en het rapport dezelfde vier redenen (in de inleiding genoemd) gelden als voor het verschil tussen de second opinion en het onderzoek van Sweco?

Dit is aannemelijk.

Vraag 8: Het rapport beschrijft de rol van gemeenten met betrekking tot natuurherstel als volgt: “Gemeenten zijn niet betrokken geweest bij de opeenvolgende bestuursakkoorden over natuur, zoals het Natuurpact (2013), of bij de totstandkoming van het Programma Natuur. Ze voeren ook geen formele taken uit in het kader van de Wet natuurbescherming (IPO & LNV, 2013; LNV, 2020b). Gemeenten vervullen voor het natuurbeleid echter wel een loketfunctie. Ze zijn als vergunningverlener betrokken bij uitvoering van de Wet natuurbescherming en hebben een rol bij het inrichten en beheer van openbaar groen. Maar bovenal vervullen ze een prominente rol bij het werken aan een natuurinclusieve samenleving. Gemeenten zijn ook (net als de waterschappen) betrokken bij de aanpak van opgaven in gebieden in het kader van [toen nog] het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland en bij het bestuur van enkele Nationale Parken.”5 Ook is per 1 januari j.l. de Omgevingswet in werking getreden.

Vraag 8.1: Welke mogelijkheid uit de Omgevingswet gaat het college toepassen om meer voor natuurherstel te kunnen doen ten opzichte van vóór de Omgevingswet?

Het college zet de lopende inspanningen ter verbetering van de fysieke leefomgeving voort onder de nieuwe wetgeving. Het college heeft in de concept-Omgevingsvisie vijf principes opgenomen, met als eerste principe “Ruimte groen-blauw uitnodigend en klimaatadaptief inrichten”. De concept- Omgevingsvisie bevat ook 14 Sleutels die zichtbaar maken hoe de visie tot uitvoering komt. Daarvan zijn er vier gericht op de uitvoering van het bovengenoemde principe, te weten “De Zaan als levenslijn vormgeven”, “Stad en land stevig verbinden”, “De potentie van de drie stadsparken ten volle benutten” en “In het buitengebied de landschappelijke- en natuurwaarden beschermen en vergroten.
Daarnaast gaat het college verder met de ingezette koers en de lopende programma’s en beleid zoals vastgelegd is in het ‘Groen- en Waterplan’ (nr 2017038365), het ‘Uitvoeringsplan klimaatadaptatie’ (nr.2021005747) en het Bomenbeleidsplan (nr 2021009832). Aan dit vastgestelde beleid geeft het college een extra impuls door meer geld uit te trekken voor vergroening en versterking van de biodiversiteit, zoals is verankerd in het door B&W en de raad vastgestelde ‘Aanpak Vergroening van de stad’ en programma ‘Vergroening Zaanstad 2023’ ( nr. 20237582826).
Het beleid krijgt concreet vorm in projecten zoals het natuurvriendelijk maaibeheer, het bomenbeleidsplan, de Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie, het meetnet biodiversiteit, Grip op Stikstof en het gebiedsproces voor polder Westzaan. Daarnaast zijn nog verschillende uitvoeringsacties in voorbereiding o.a. het Puntensysteem Natuurinclusief Bouwen, de Aanpak biodiversiteit en de Ontwerpaanpak openbare ruimte (waar opgaven rondom biodiversiteit en klimaatadaptatie in worden opgenomen).
Een raadsinformatiebrief over de evaluatie van het bomenbeleidsplan, de bomenbalans, de stand van zaken programma Vergroening Zaanstad 2023 en de voortgang van het Groen- en Waterplan is in voorbereiding. Naar verwachting wordt die in het tweede kwartaal van dit jaar aan de raad aangeboden.

Vraag 9: De Rli doet een aantal aanbevelingen aan gemeenten en andere overheden. De aanbevelingen die van toepassing zijn op gemeenten staan in onderstaand kader: [zie bij de vragen https://zaanstad.partijvoorded...]

Vraag 9.1: Op welke van deze punten oordeelt het college dat Zaanstad het natuurbeleid zou kunnen verbeteren?

Het college is van mening dat verbetering altijd mogelijk is. Gelet op de reeds ingezette programma’s en beleid heeft het college op dit moment geen concrete verbeteringen in voorbereiding.

Vraag 9.2: Op welke punten oordeelt het college dat Zaanstad (deels) deze aanbevelingen al uitvoert? Kunt u dit toelichten?

Zoals bij het antwoord op vraag 8 al is aangegeven werkt het college op verschillende manieren aan het bevorderen van een natuurinclusieve stad. Verbreding bevorderen wij door versterking van de biodiversiteit, vergroening, klimaatadaptatie en een gezonde leefomgeving als opgaven die in onderlinge samenhang oppakt wordt in de Omgevingsvisie en in het beleid voor de fysieke leefomgeving. In het beleid, de acties en projecten zoals in de beantwoording van vraag 8 beschreven geven we invulling aan het wegen van natuurwaarden bij economische en politieke besluitvorming. Gebiedsgericht werken krijgt onder meer gestalte in de Integrale Gebiedsvisie Polder Westzaan. Daarin is natuurbehoud een belangrijke factor. Daar werken we met alle relevante gebiedspartijen in samenhang aan opgaven zoals waterbeheer, natuurwaarden, recreatie en een toekomstbestendige agrarische bedrijfsvoering. Gezien de ontwikkelingen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied en het Provinciaal Programma Landelijk Gebied is de verwachting dat de komende jaren eenzelfde soort gebiedsprocessen zullen gaan lopen in de andere deelgebieden van het buitengebied van Zaanstad.

Vraag 9.3: Vat het college dit rapport op als een opdracht voor het eigen beleid?

Het college is van mening dat de aanbevelingen al onderdeel uitmaken van het beleid, de acties en de projecten die bij het antwoord op vraag 8 zijn beschreven.

Vraag 9.4: Op welke manier gaat u de kennis uit dit rapport toepassen? Op welke manier en op welke termijn gaat u de raad daarover informeren?

In het antwoord op vraag 8 heeft het college aangegeven welke acties het onderneemt. Het college zal de raad over de voortgang rapporteren via de P&C cyclus, maar ook via rapportages over vergroening, klimaatadaptatie en het Groen- en Waterplan.

Vraag 10: Op welke beleidsterreinen is volgens het college winst te behalen voor de natuur (en daarmee voor het klimaat)? Kunt u dit toelichten?

In het antwoord op vraag 8 heeft het college aangegeven wat het onderneemt om winst voor de natuur te behalen.

Vraag 11: Het rapport beschrijft dat een van de belemmeringen is, dat er te weinig wordt samengewerkt.
Vraag 11.1: Welke mogelijkheden ziet het college in de samenwerking / het overleg met andere gremia zoals de provincie en de MRA?

Het college zet bestaande samenwerking in het Nationaal Programma Landelijk Gebied en het Provinciaal Programma Landelijk Gebied, in gebiedsprocessen (Polder Westzaan) en in MRA- verband voort en verdiept die waar mogelijk. Daarnaast hecht het college grote waarde aan minder formele vormen van samenwerking met uiteenlopende maatschappelijke actoren.

Vraag 11.2: En in de samenwerking met natuur- en milieuorganisaties?

De samenwerking met natuur- en milieuorganisaties krijgt op verschillende manieren gestalte, zowel op doorlopende als op tijdelijke basis. Bij de ontwikkeling van beleidsdocumenten worden deze met hen besproken. Zaanstad neemt deel aan de reguliere overleggen van het Zaans Natuur- en Milieu Overleg (ZNMO), voor wederzijdse kruisbestuiving. Ook zijn er structurele overleggen met deze partijen in het kader van vergroening en van bomen. Ook hier geldt dat het college die wil continueren en waar mogelijk uitbreiden.

Vraag 12: Het college is aan het werk (of van plan om dit te gaan doen) met een puntensysteem voor natuurinclusief werken.
Vraag 12.1: Wordt hierbij al rekening gehouden met het gebiedsspecifieke karakter van de basiskwaliteit van de natuur?

Ja. Het Puntensysteem Natuurinclusief Bouwen sluit deels aan bij het gebiedsspecifieke karakter van de basiskwaliteit natuur. Er zijn namelijk doelsoorten voor het stedelijke gebied van Zaanstad bepaald, voor 5 verschillende biotopen (gebouwen, bomen, bloemrijk grasland, struweel, water- en oevers). Elk project doet met het Puntensysteem iets voor een gebouwgebonden soort en afhankelijk van de locatie en omvang van de projecten liggen daarnaast andere biotopen en doelsoorten voor de hand. Deze doelsoorten krijgen met het Puntensysteem (uitbreidingen van) volwaardige leefomgevingen. Er zijn echter geen analyses van de kwaliteit van de huidige biotopen gedaan of minimumvereisten bepaald. In de Omgevingsvisie is opgenomen dat Zaanstad Basiskwaliteit Natuur nastreeft, en dat moet worden uitgewerkt wat dit voor Zaanstad inhoudt. Er wordt nu gewerkt aan de Aanpak biodiversiteit, die hiertoe een eerste aanzet is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 wordt in het tweede kwartaal een raadsinformatiebrief aan de gemeenteraad ter behandeling aangeboden.

Vraag 12.2: Zo ja, hoe heeft het college de gebiedsspecifieke minimumvereisten bepaald?

Zie het antwoord op vraag 12.1.

Vraag 12.3: Zo nee, is het college van plan of bereid om dit alsnog te gaan doen?

Zie het antwoord op vraag 12.1.

Vraag 13: In §4.3 worden aanbevelingen gedaan om natuurwaarden volwaardig te wegen bij economische en politieke besluitvorming. In de inleiding van die paragraaf staat: "Het langetermijnbelang van een robuuste economie veronderstelt de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen. Die beschikbaarheid veronderstelt op haar beurt een duurzame benutting van ecosysteemdiensten.”
Vraag 13.1: Erkent het college die wederzijdse afhankelijkheid?

Het college erkent wederzijde afhankelijkheid tussen robuuste economie en beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen.

Vraag 13.2: Op welke manier wil het college tegemoetkomen aan deze aanbeveling?

Zoals bij vraag 8 beschreven heeft de gemeente beleidsinstrumenten in handen of in ontwikkeling om natuurwaarden af te wegen bij economische en politieke besluitvorming.

Vraag 14: De Rli vervolgt met een globale aanbeveling: “Om substantiële stappen te zetten naar een natuurinclusieve samenleving moeten de oorzaken van natuurverlies worden aangepakt en moeten activiteiten met positieve effecten op de natuur en biodiversiteit worden gestimuleerd.” Bij de lancering van het Zaanse Klimaatakkoord was dit ook een aanbeveling van Marjan Minnesma: bevorder waar je meer van wil.
Vraag 14.1: Wat vindt het college van deze aanbeveling?

Deze aanbeveling is in lijn met de ambities van het college.

Vraag 14.2: Is het college bereid om te onderzoeken in hoeverre het huidige beleid datgene stimuleert wat positieve effecten heeft op natuur en biodiversiteit?

Ja, het college rapporteert via de P&C en beleidscyclus.

Vraag 14.3: Welke mogelijkheden ziet het college daartoe?

Dat gebeurt via het beleid, de acties en de projecten die in het antwoord op vraag 8 zijn beschreven.

In het vertrouwen u voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
burgemeester en wethouders van Zaanstad,
Drs. J. Hamming, burgemeester
Drs. G. Blom, gemeentesecretaris

Interessant voor jou

Mondelinge vragen over de oproep van het COC om op 15 april de regenboogvlag te hijsen

Lees verder

Vragen over het verboden landbouwgif dinoterb in de Zaan

Lees verder

Help mee aan een betere wereld

    Word lid Doneer